- canon
- canon [kaanõ]〈m.〉1 kanon ⇒ vuurmond, (stuk) geschut2 loop 〈van vuurwapens〉3 buis 〈van spuit, gieter〉 ⇒ pijp 〈van sleutel〉4 〈informeel〉glas wijn5 〈religie〉canon ⇒ verzameling geschriften die tot de bijbel worden gerekend ⇒ 〈ook〉 kerkelijke leerstelling6 norm ⇒ regel ⇒ 〈kunst〉 regels voor het ideaaltype♦voorbeelden:1 canon à eau • waterkanoncanon de marine • scheepskanoncanon à neige • sneeuwkanontir au canon • (het) schieten met de kanonnencanon antiaérien • luchtafweergeschutcanon antichar • antitankgeschuttirer le canon • het kanon afvuren→ chair¶ droit canon • canoniek rechtcanon de soufre • zwavelstok(je)m1) kanon2) loop [vuurwapen]3) buis, pijp4) canon [bijbel]5) beurtzang6) maatstaf
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.